In 1971 reden mijn vriend en ik in een Morris Mini, zo’n kleine rode auto ,voor vakantie naar Hongarije .Daar was wel een visum voor nodig. Bij de grens schrokken wij toch wel. Ineens zag de omgeving er totaal anders uit dan bij andere grensovergangen.
Hoge wachttorens met schijnwerpers stonden naast een weg. Dat was eerst een soort niemandsland, prikkeldraadversperringen erlangs . Na een stuk weg kwam je bij de grens waar onze kleine auto doorzocht werd. Overal werd gekeken en gevoeld. Ik dacht toen “ hier kan je echt niemand in verstoppen hoor”! Tassen werden geopend enz. Het voelde totaal niet goed. De mensen waren niet aardig daar bij die grens, als je bij voorbaat al een misdadiger was.
De reis verliep verder rustig, Boedapest een prachtige stad, heerlijk eten en we moesten moeite doen om ons geld op te maken . Verplicht was een bepaald bedrag uit te geven. Wij kampeerden tussen de Hongaren . Die mensen toonden zich niet ongelukkig . Ze zaten echter wel opgesloten in een land waar ze niet zomaar uit konden . Terug moesten wij weer langs die wachttorens ,Toen voelde het alsof ik de gevangenis verliet.