Komend uit militaire dienst, bij de Koninklijke Marine, heb ik van 18 oktober 1954 tot 1 oktober 1955 gewerkt bij de Dienst Speciale Werken van Rijkswaterstaat. Deze dienst was belast met het onderhoud en de bediening van het caisson dat het sluitstuk vormde van de stuwdam van de IJssellinie. Mijn werk was de functie van controleur-schakelapparatuur op het caisson van de
stuw in Olst. De aanleiding tot deze baan was het feit, dat de buurman van mijn ouders mij, toen ik uit dienst kwam, attendeerde op deze functie. De salariering was overheid plus 15 %. Dat was wel aantrekkelijk. Bij mijn vertrek in 1955 was ik 23 jaar oud.
Mijn buurman was als adjudant de chef van de op de stuw geplaatste pontonniers en woonde in Deventer op de Worp. Dagelijks werd hij gehaald en gebracht door een militaire auto, vaak samen met militairen van de infanterie die wacht liepen op het object.
De pontonniers verzorgden rond de stuw de zaken op het water.
De Dienst Speciale Werken (de DSW) bestond geheel uit burgerpersoneel en was in Olst ongeveer 24 man sterk. In een later stadium kreeg elk lid een militaire rang en uniform om in tijd van oorlog beschermd te zijn voor acties tegen burgerpersoneel.
Het kantoor van de Dienst was gevestigd in Arnhem. Van daaruit werden de zaken geregeld voor de drie stuwen, Nijmegen, Arnhem en Olst die samen nodig waren om de IJssellinie te laten functioneren.
Het caisson was nodig om de stuw te sluiten en de inundatie mogelijk te maken. Aan het caisson was een lierponton gekoppeld. Om het op zijn plaats tussen de landhoofden te brengen, werden kabels uitgebracht naar daarvoor aangebrachte meerpalen. Door de lieren te bedienen kon het caisson zichzelf op zijn plaats trekken en ook weer terugvaren op zijn uitgangspositie in de haven.
Boven op het caisson stonden op de uiteinden twee (gepantserde) commando torens. Van daaruit werden de commando’s aan de lierbedieners gegeven. Hiertoe waren in het caisson luidsprekers gemonteerd zodat de commando’s goed hoorbaar waren door het hele caisson. In de torens stonden de versterkers. Regelmatig, ca. om de 3 maanden werd geoefend met het invaren van het caisson. Dit gebeurde ’s nachts, de scheepvaart werd dan gestopt.
Op de luchtfoto is een goed overzicht te zien van de situatie, het caisson ligt achterin de haven.
Doordat ik in de Marine een opleiding tot radarmonteur had gevolgd en ook als radarmonteur had gevaren, was ik geinteresseerd in die techniek. Oorspronkelijk was er sprake van dat er, evenals in Arnhem en Nijmegen ook in Olst een radarinstallatie zou komen. Die is er niet gekomen. In 1955 ben ik naar Holland Signaal in Hengelo gegaan en heb daar gewerkt aan het afleveren van vuurleidinginstallaties voor luchtafweer. (type L4/3). Een ervan hebben we in 1957 in Rendsburg afgeleverd bij de toen in opbouw zijnde Bundeswehr. Na een periode als burgertechnicus bij het Marine Electronisch Bedrijf in Oegstgeest, heb ik in 1962 de militaire electronica ingeruild voor de industriele electronica, dit tot m’n VUT in 1992.