In 1981 deed ik mijn eindexamen. In mijn vakkenpakket had ik het vak geschiedenis waarbij ‘de koude oorlog’ een van de examenonderdelen was. Onze docent liet toch wel doorschemeren dat de Sovjet-Unie en alles wat daarbij hoorde een te duchten vijand was. Na mijn vervolgopleiding moest ik in 1985 in dienst. Ik werd commandant van een klein rupsvoertuig maar wel met een echt kanon. We moesten alle modellen Sovjet tanks en vliegtuigen uit ons hoofd leren en ook de silhouetten van alle Sovjet voertuigen, want het zou kunnen dat we er op moesten schieten. En aan het front, tegenover de communisten, zouden we een overlevingstijd hebben van 3 minuten werd ons verteld. Ik moest ook 2 weken meehelpen kernwapens te bewaken, samen met de Amerikanen. Het stikte van allerlei procedures, want we moesten op onze hoed zijn voor de Russen en andere Oostblok soldaten. En zo werden we constant bang gemaakt voor die ‘vermaledijde communisten’.
Vrij kort na de val van de muur ging ik met mijn vrouw naar Berlijn. Onderweg zag ik de vervallen wachttorens, de afbrokkelende grenskantoren, de vreselijke flatgebouwen in Oost-Berlijn en de armoedig geklede ‘Ossies’ (de bewoners van Oost-Berlijn) met hun lege blikken en dacht: “Moesten we hier nou zo bang voor zijn?”
Een paar dagen na mijn eindexamen
Begin juli 1954 moest ik me melden in Nijmegen. Ik dacht helikopterpiloot te worden. Daarom dacht ik de Koninklijke Luchtmacht zit op mij te wachten. Niet dus. Infanterie-opleiding rond Nijmegen, schuttersputjes graven, gamellen schoonmaken na de maaltijden in de...