Onder de Wapenen

Geschreven door:

Will Mallens

Geslaagd, getrouwd, in dienst
Net getrouwd. Helemaal gelukkig. Met het meisje van de middelbare school naar wie ik zes jaar gegluurd heb tijdens mijn groei naar volwassenheid, terwijl ik tegelijkertijd ook een ander aantrekkelijk meisje op diezelfde school gedurende bijna drie jaar bezig heb gehouden. Een sportieve, stoere meid met exotische trekken, vond ik althans. Al kwam ze gewoon uit Friesland, weliswaar uit de omgeving van het Pikmeer. Dat wel. Met haar loopt het uiteindelijk, na veel experimenten op velerlei terreinen stuk, maar met die andere klasgenoot, we hebben gedrieën een paar jaar zelfs in dezelfde klas gezeten, kreeg ik uiteindelijk toch verkering met het huwelijk als resultaat. Het waren ingewikkelde tijden met al die verliefdheden door elkaar, maar je bent nu eenmaal maar tijdelijk tussen de veertien en de twintig. En die jaren moet je te baat nemen.

Door mijn onvergeeflijke stommiteit de kleine lettertjes over te slaan van de regeling om onder militaire dienstplicht uit te komen vanwege huwelijkse staat: die minstens zes maanden lang dient te zijn, word ik in november 1975 onder de wapenen geroepen. Opgeleid als onderwijzer, dus toch bang dat als je moeilijk gaat doen, moeilijk een baan krijgt, meld ik me lijdzaam op de Jan van Schaffelaer kazerne in Ermelo. Honderdvijftig kilometer verwijderd van mijn verse echtgenote. Pleister op de wond: het levert het minimum loon op in een periode dat de banen in het onderwijs allerminst voor het oprapen liggen. Op de oproep staat dat ik ingedeeld ben bij een opleidingsonderdeel tot infanterieofficier. Wat mij hooglijk verbaast, aangezien ik twee jaar daarvoor tijdens de dienstkeuring – waarschijnlijk iets te – onverholen duidelijk heb gemaakt tijdens het intake gesprek, dat ik niet van plan ben om ook maar één militaire poot uit te steken, als ik niet ingedeeld zou worden op de rijschool A.A.T. (Aan en Afvoer Troepen) in mijn eigen stad. Gewoon, elke avond en in de weekenden naar huis. Dat is wel vol te houden. Naïviteit heeft me in die jaren net zo sterk in haar macht als het militaire apparaat. Want waar ik nu, drie jaren later, ongevraagd ben ingedeeld, lijkt verdacht veel op een wraakactie op mijn veeleisende grote bek tegen die ene kapitein aan de andere kant van het bureau, tijdens dat intake gesprek op de keuring. Althans, dat gevoel bekruipt me. Officiersopleiding, infanterie, achttien maanden in plaats van veertien, honderdvijftig kilometer van huis en op de koop toe minstens zes maanden uitzending naar Duitsland, want de Koude Oorlog heeft nog last van zijn laatste stuiptrekkingen. Hoeveel harder kan een pacifistische, braaf gehuwde onderwijzer in de dop genaaid worden? Achttien bij voorbaat verspilde maanden voor de boeg met een opleiding waaraan ik in mijn verdere carrière geen ene reet heb. Aan een diensttijd bij de A.A.T. dichtbij huis had ik tenminste nog een vrachtwagenrijbewijs overgehouden.

Al vanaf het eerste moment dat ik samen met de andere opgeroepen gasten op het binnenterrein tussen de typische bakstenen barakken in het gelid moet gaan staan (nog gekleed in burgerkloffie), dringt het besef door dat hier heel snel een eind aan moet komen. Maar hoe? Die guerrillastrijd ben ik vanaf die eerste dag gaan voeren met nog een net afgestudeerde onderwijzer. Hem lukt het om na drie weken met S5 volledig ontslagen te worden, nadat hij een door mij gemaakte foto van hem, waarop hij strak saluerend aan zijn over zijn oren getrokken baret in het gelid staat in een vuilcontainer met de tekst eronder geschreven: ‘Met deze tank ga ik iedere Rus te grazen nemen!’ bij de korpspsycholoog op het bureau heeft gelegd. Niet goed bij zijn hoofd volgens de militaire mores van toen. Wegwezen! Een andere strijdmakker wordt ook verwijderd van deze o zo hoogwaardige opleiding omdat hij keer op keer op het ochtendappel aan komt rennen – je mag hier alleen maar rennen – met een rinkelend speelgoedeendje op wieltjes achter zich aantrekkend met een koord. Op het moment dat de pelotonscommandant, na weken van geduldig negeren, zó kwaad wordt dat hij het houten eendje met zijn zware kisten aan diggelen trapt, roept de kamergenoot de dan nog onduidelijke woorden: ‘Zo jongens… ik ga naar huis.’ Diezelfde middag heeft hij een officiële aanklacht ingediend wegens vernieling van privébezit met hoge emotionele waarde door zijn commandant. Het militaire apparaat kiest ook bij hem eieren voor zijn geld en stuurt hem oneervol met S5, oftewel hartstikke gestoord, naar huis.

Zelf ben ik blijkbaar te laf om het over zo’n zwaar aangezette boeg te gooien en een S5 te riskeren, met alle kans om een baan in het onderwijs mis te lopen. Maar hier wegkomen zal hoe dan ook moeten gebeuren. Mijn eerste poging mislukt als ik mijn schietgeweer niet stiekem, zoals alle niet serieuze dienstmakkers dat doen, maar openlijk in het zicht van mijn commandant in de plee schoonspoel na een oefening. Het loopt uit op een weekend in de cel achter de wacht in plaats van een weg naar de vrijheid. Weer genaaid dus. Vervolgens flikker ik op de stormbaan opzettelijk van de hoogste balk van het klimrek in de zandbak, met een verstuikte enkel tot gevolg. Resultaat: een week verplicht met ingezwachtelde poot op mijn bed zitten zonder van de kamer af te mogen. Weer genaaid. De volgende gelegenheid om voortijdig af te zwaaien doet zich een week of wat later voor tijdens een zogenaamde speedmars van een kilometer of tien met volle bepakking. Ik kots werkelijk van dat twee aan twee zachtjes hardlopen, stompzinnige deuntjes nablatend van de zogenaamd loyaal meehoppende sergeant zonder twintig kilo troep op zijn rug, ijzeren proppenschieter op zijn borst en loodzware helm op zijn kop. Zulk achterlijk gedoe moet je echt vanuit een militante ziel willen, zoals de jongens die uiteindelijk echt dat sterretje op hun schouder willen. Echter, geplaagd door tegenzin en afkeer gaat alles alleen maar meer pijn doen. Zo ook bij mij. Een inmiddels onverdraagzaam stekende pijn in mijn amper genezen enkel maakt die vroege ochtend de ware pacifist in mij wakker. Ik stop pardoes met lopen en val als een zoutzak zijwaarts neer in de berm tussen het fietspad en de sloot. Sergeant Pepper zet het peloton met een schreeuw tot stilstand en stevent op mij af. Ineens heet ik geen Mallens meer maar Lamlul en de brulaap trekt me aan een van de vele riemen van de bepakking omhoog, terwijl bij mij nu alles of niets! door het hoofd schiet. Door het woeste gedoe, stoot ik – heus waar per ongeluk – met mijn elleboog de baret van zijn kop, die als een soort frisbee neerdaalt op het eendenkroos in de sloot. Nou heeft God mij niet zo heel veel bijzonders toebedeeld, waarschijnlijk omdat ik voor geen meter in hem geloof, maar voor de ruim voldoende mate van humor ben ik hem tot op de dag van nu dankbaar. Helaas werkt deze keer die sprank talent in mijn nadeel, als ik instinctief in de lach schiet met de woorden: ‘Best mooi die twee kleuren groen bij elkaar.’ Verrassend genoeg verklapt de schreeuwlelijk ook zijn menselijke kant en bijt me met een duidelijk onderdrukte glimlach op zijn gezicht toe dat ik zijn pet uit het water moet vissen en dan onmiddellijk op de kop van zijn dappere infanterie-cohort moet aantreden. En dat is een ware straf want voorop moet je het tempo bepalen en het vooral zien vol te houden. ‘Oké mannen! Met dank aan deze zak hooi hier doen we er een paar kilometertjes bij. Voorwaarts. Mars!’ Door de vijf minuten pauze is de pijn in mijn poot even weg al voel ik hem na drie coupletten ritmische legerretoriek in de verte alweer opdoemen.

Gelijktijdig komt, beginnend als een stipje aan de horizon, nog iets opdoemen. Knetterend en snel. Het is de uiteindelijke aanzet tot vertrek uit deze mij bepaald niet op het lijf geschreven bosrijke omgeving.
We huppelen over dit stukje fietspad om via de uitgang van het ene bospad een paar kilometer verderop weer via een ander bospad van de openbare weg af te geraken. Wederom diep de donkere wouden van deze biblebelt in. De kans om ’s ochtends om zes uur een tweewieler tegen te komen is nihil, maar het kan. Net als nu. Logischerwijs zal iedere weggebruiker met een beetje begrip en fatsoen zijn snelheid matigen en voorzichtig tussen een sliert legergroene landverdedigers heen laveren of zelfs even stoppen. Deze onverlaat echter, waarschijnlijk zijn woede botvierend, omdat hij onlangs is afgekeurd op platvoeten terwijl hij hunkerde naar een carrière in het leger en nu in plaats daarvan spruitjes moet gaan rooien, geeft een dot gas bij en stort zich op zijn buikschuiver als een ware kamikaze tussen mij en mijn maat naast mij in. Omdat wij voorop lopen, kunnen we hem min of meer ontwijken maar de rest van het peloton wordt zowat als de kegels van een bowlingbaan omgeknikkerd. De een krijgt een hardere klap te verduren dan de ander. In de split second na de bromfietspenetratie kijk ik naar het einde van de rij omtuimelende legergroene tobbers en zie de bromfiets nog steeds op snelheid slingerend overeind blijven tot het moment waarop de sergeant aan de staart met gestrekte armen de piloot achterover van zijn stalen ros af ramt. Nu wordt hij zeker nooit meer goedgekeurd.
Tien minuten later staan er drie militaire ambulances naast de verslagen troep. De hospikken controleren de ernst van de gewonden en een stuk of vijf jongens worden opgeladen, als ware het een oefening. Als ook mij wordt gevraagd hoe het ermee staat lieg ik: “Die gek is over mijn voet gereden, maar het valt wel mee, geloof ik.’ Uit voorzorg word ook ik, weliswaar stuiterend op een houten zitbankje, afgevoerd naar het militair hospitaal. Het incident haalt de regionale dagbladen. De dappere infanteristen van de Jan van Schaffelaer zijn er gelukkig allemaal zonder al te grote kleerscheuren vanaf gekomen. Over de conditie van de gesneuvelde vetkuif wordt niet gerept.

Ik lees het artikeltje ’s ochtends in de wachtkamer van de dienstdoende witte jas met strepen op zijn schouders, die mij binnenroept voor een slachtofferhulpachtig gesprek en me met een verwijsbrief voor personeelszaken de deur weer uit stuurt. Aldaar, in de barak aan de overkant van de speelplaats, krijg ik te horen dat mijn opleiding helaas vervroegd zal worden afgebroken en dat ik op mijn slaapzaal nieuwe orders moet afwachten. In zekere mate opgelucht. Maar geloof het of niet, daar heb ik nog tien dagen voor Jan met een veel kortere achternaam dan Van Schaffelaer zitten wachten op een vervolggesprek. Ik ben overtuigd van het onbestaande feit dat ook dit weer een onderdeel is van het die-zullen-we eens-een-oor-aannaaien-complot tegen mij, dat al in de steigers is gezet nadat ik me al te vrijpostig heb gedragen tegen die chagrijnige kapitein tijdens de dienstkeuring, inmiddels alweer ruim drie jaar geleden, toen ik nog een opstandige, langharige tiener was. Big brother keeps on watching you!
Vrijdagmiddag tegen vijven, als alle andere brothers in arms al lang en breed in de trein zitten in hun eerste grijs, word ik gecommandeerd op personeelszaken te verschijnen. Hinkend steek ik het verlaten kazerneterrein over, de inquisitie tegemoet.

‘Je wordt overgeplaatst want je hebt de standaardopleiding van zes weken voldoende doorlopen om je diensttijd af te maken,’ bromt de personeelschef me toe. ‘Maar omdat de pelotonsergeant overtuigd is van simulatiegedrag, zul je de achttien maanden vol moeten maken.’ Terwijl ik inadem en mijn mond open om protest te uiten, snauwt hij: ‘Hou verder je kop maar, want er is niks meer aan te doen. Ik had een baantje als soldaat-hofmeester in de keuken bij de A.A.T. voor je, maar je medisch dossier geeft aan dat je zwakke enkels hebt, dus dat gaat niet door. Je moet je aanstaande maandagochtend acht uur melden bij Sergeant-Majoor Mazer op de speciale legerplaats MBA-II bij Ossendrecht. Spullen pakken en wegwezen, want om achttienhonderd uur sluit het toegangshek voor het weekend.’
Een uur later zit ik in de trein huiswaarts met een volgepropte plunjezak onder mijn benen. Geen S5, weer geen A.A.T., wel nog zestien lange maanden in legergroen. De enige winst die ik geboekt heb is dat ik honderd kilometer dichter bij mijn lief het land mag gaan verdedigen.

Verhalen

Ojee, U bent uitverkoren voor de atoombunker

Was het 1980, of eerder? Ik zat op de middelbare school, de RSG te Schagen, Noord-Holland. In jongerencentrum De Ojee Boerderij speelde de band Doe Maar nog voor ze bekend werden. Vanuit De Ojee Boerderij verzonnen we met jongerenwerker Gerrit van Veghel een...

Brandweer en BB

Geboren in 1954 werd ik natuurlijk op een bepaald moment opgeroepen voor keuring dienstplicht. Alles was goed en mijn opkomst werd enkele malen uitgesteld wegens studie. Het einde van mijn studie was nabij en ik kreeg een waarschuwingsoproep. Tegelijkertijd kwam in...

Moord op Kennedy

In de nacht van 22 november 1963 was ik op patrouille in Büren Duitsland. Mijn chauffeur en ik schrokken ons te pletter toen er opeens een tank voor ons stopte. Gelukkig bleken het Engelsen te zijn, die ons vertelden, dat president Kennedy was doodgeschoten. Een...

Bij de Koninklijke Marine tijdens de Koude Oorlog

Op 17 augustus 1970 ben ik in dienst van de Koninklijke Marine getreden. Het heetste punt, de Cuba crisis, was al geweest maar de dreiging van een kern oorlog was nog steeds aanwezig.  Als 16 jarig jochie was ik daar niet zo mee bezig. Ik vond alles nog spannend....

Russen afluisteren

Brief van Henk Braakman, ontvangen op maandag 13-11-2023. Het betreft zijn belevenis van zijn diensttijd in de Koude Oorlog. Transcriptie Lichting 1956-6 Op 4 mei 1956 (wat een timing) lag er op de deurmat bij ons thuis een enveloppe met daarin een ‘bevel’ namens...

Conflict en komische wraak

Bij het militaire onderdeel waar ik was geplaatst, werkte ik op een technische afdeling onder leiding van een 'Korporaal 1', die bekend stond als een zuiplap die dacht dat hij de baas was. Op een dag kregen we een conflict over een handeling, terwijl we dezelfde...

Sloepvaren & Nieuw Guinea

Dit waargebeurde verhaal speelt zich af rond de jaren 1955 in de Aziatische archipel en net daarbuiten. Ik kwam op als dienstplichtig matroos in Hollandsche Rading naar de Marine kazerne. Daar werd ik binnenste buiten gekeerd en voorzien van de nodige uitrusting,...

Geheimzinnige schepen

In het begin van de 1950-er jaren hebben er een paar jaar een tweetal passagiersschepen in de Numansdorpse Veerhaven gelegen. Niemand wist waarom ze daar lagen en van wie ze waren. Het was allemaal heel geheimzinnig. Veel verhalen deden de ronde over het doel van...

Van Kanonnier tot touringcar-chauffeur

Geboren in augustus 1960, dus opgegroeid in de jaren 60 en 70, kregen wij te horen van de atoombom. En nog erger, de waterstofbom en de Russen. Niet dat ik er bang voor was, want met Den Helder dichtbij wist je dat als er zo'n grote bom zou vallen ook wij de klos...

Deel je eigen verhaal

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.

Auteur gegevens

Vul hieronder je contactgegevens in, zodat de afzender van dit verhaal juist is.
Wordt niet gepubliceerd
10 cijfers
Mijn auteursnaam mag

Schrijf je verhaal

Inhoud
Klik of sleep een bestand naar dit veld om te uploaden.
Dit mag een jpg, jpeg, png of gif bestand zijn van max. 1Mb.
Locatie bij dit verhaal
Selectievakjes