Dat ik in 1973 geschiedenis ben gaan studeren had te maken met mijn leraar geschiedenis op het Atheneum. Dat ik per se naar Groningen wilde, kwam door de interesse die Cees Lafeber bij mij had gewekt voor de nevenstudie polemologie en met name vanwege de hoogleraar die daar aan het hoofd stond van het Polemologisch Instituut: mijn stadgenoot Bert Röling.
Zeker, er waren meer redenen om naar Groningen te verhuizen. Het lag ver van ’s-Hertogenbosch, waar ik wel op uitgekeken was en het lag dus ook niet in de buurt van mijn ouders en van die van mijn toenmalige echtgenote. Op hen waren we óók uitgekeken. Dachten we toen…
En ja, ook hoogleraren en docenten als Kossmann (geschiedenis na de Middeleeuwen), Baudet (sociale en economische geschiedenis), Jongkees (Middeleeuwse geschiedenis), Waterbolk (nieuwe geschiedenis), Doeko Bosscher (eigentijdse geschiedenis) en Frank Ankersmit (theoretische geschiedenis) stonden zeer goed aangeschreven in het toen nog kleine, maar snelgroeiende wereldje van aankomende historici. Zij hadden zeker óók te maken met mijn keuze voor Groningen te maken en niet voor Nijmegen of Utrecht – de meer voor de hand liggende universiteitssteden voor een voormalige rooms-katholiek uit Noord-Brabant.
In 1973 was de Koude Oorlog nog in volle gang. Die naoorlogse politieke werkelijkheid was de bakermat van het door Bert Röling in 1962 opgerichte instituut. De polemologie probeerde in het atoomtijdperk de oorzaken van oorlogen te onderzoeken en daarmee een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van duurzame vrede. Dat vond ik heel erg interessant. Leidinggeven aan zo’n studierichting leek Bert Röling wel toevertrouwd, want hij zijn sporen op het gebied van volkenrecht al ruimschoots verdiend als een van de rechters van het Tokio Tribunaal, waar de overwinnaars van de Pacifische Oorlog een oordeel velden over de verliezer, Japan.
Hoewel…
In het proces, dat zich ruim twee jaar voortsleepte, speelde Röling een opvallende rol. In een ‘dissenting opinion’ kwam hij tot een oordeel dat op belangrijke punten afweek van het meerderheidsvonnis. Vooral omdat hij het streven van de Japanse politici – het verkrijgen van een overheersende positie in Azië en de uitschakeling van de Europese mogendheden – op zichzelf niet strafbaar achtte. Volgens Röling was het begrip ‘aanvalsoorlog’ niet of onvoldoende gedefinieerd in het toenmalige internationale recht en van een ‘samenzwering tegen de vrede’, zoals in de aanklachten stond, kon geen sprake zijn, omdat veel terechtgestelden elkaar niet eens kénden. Zij handelden volgens Röling uit eigenbelang en voerden opdrachten uit van de keizer, die overigens zelf niet terecht stond. De jonge Nederlandse rechter stond daar niet helemaal alleen in. De Indiase rechter, Radhabinod Pal, steunde Rölings opvattingen. Dat mag geen verwondering wekken. De jurist leefde in een land dat tijdens het proces in 1947 onafhankelijk werd van Groot-Brittannië en dat grote ambities had in de regio.
De Nederlandse regering was helemáál niet te spreken over de houding van de dwarse jurist. Ze liet hem dat in Den Haag en in Tokio, door middel van bitse telegrammen, regelmatig op niet mis te verstane wijze weten. Het ‘het verkrijgen van een overheersende positie in Azië en de uitschakeling van de Europese mogendheden’ zou niet strafbaar zijn? Is die Röling helemaal gek geworden of zo? ‘Hoeveel’, zo redeneerde de regering in Den Haag, ‘hebben Nederland en vooral Nederlanders in Indië niet geleden onder de wreedheden van de Jappen?’ Indië is van ons, it’s payback time!
Röling hield zijn onafhankelijke rug recht en beriep zich op de voor hem zo heilige leidraad, de wet. Als wetgeving ontoereikend is, moet ze eerst worden aangepast om in toekomstige gevallen eventueel tot veroordelingen over te kunnen gaan. Hij was en bleef van mening dat vijf verdachten, onder wie een ter dood veroordeelde politicus, vrijgesproken dienden te worden. Uiteindelijk werden op 23 november 1948 zeven van de 28 terechtgestelden ter dood veroordeeld.
En nu?
De regering zat na het Tokio proces behoorlijk in haar maag met die dwarse jurist. Uiteindelijk kreeg de jurist in 1949 een hoogleraarschap aangeboden in Groningen. Dat was nou niet direct een riante aanstelling als dank voor de bewezen diensten. Groningen was geen Amsterdam, Utrecht of Leiden. Maar goed, er waren in die naoorlogse jaren ook weinig vacante plekken in de randstedelijke universiteiten. Die was er wel in 1959, toen Röling een post aan de Leidse universiteit ambieerde. Het verhaal ging dat de toenmalige minister van buitenlandse zaken, Joseph Luns, de benoeming persoonlijk heeft tegengehouden, vanwege de zogeheten Nieuw-Guinea kwestie. Nederland wilde dit laatste deel van wat ooit de Oost was koste wat het kost behouden, maar Indonesië wilde de linkerhelft van het immense eiland – de rechterhelft behoorde toen nog tot Australië – inlijven en werd daarbij gesteund door de Verenigde Staten en de Verenigde Naties. Bert Röling stond hier aan kant van de USA en de VN. Weer werd hij als lastig gezien.
Het leek Röling uiteindelijk allemaal niet te deren. Hij borduurde verder op zijn stokpaardje: ‘Strafbaarheid van de agressieve oorlog’, dat ook de titel was van de rede die hij uitsprak bij de zijn aanvaarding van het ambt aan de Rijksuniversiteit Groningen. En in 1962 kon hij zijn droom verwezenlijken en kreeg de hoogleraar toestemming het Polemologisch Instituut op te richten.
Ruim tien jaar later zat ik in de collegebanken te luisteren naar deze befaamde jurist. De wetenschap polemologie probeerde erachter te komen wat de oorzaken van oorlog zijn en wat de voorwaarden voor vrede. Röling hield zijn studenten voor: “Als we zouden weten wat er nodig is voor de vrede, moet er ook nog de bereidheid zijn om naar dat inzicht te leven. Er zouden dus ingrijpende politieke beslissingen moeten worden genomen op grond van dat betere inzicht.”
Het ging daarbij om het opgeven van de nationale soevereiniteit, goed functionerende internationale rechtbanken, ontwapening, een uitstekend geëquipeerde Verenigde Naties, een internationale politiemacht, op te leggen en te handhaven sanctiemogelijkheden en wat al niet. Röling wist ook wel dat dat allemaal nog lang niet realiseerbaar was. “Bij de afweging van voor- en nadelen staan de directe, zekere en tastbare nadelen van de beperking van nationale onafhankelijkheid op het gebied van wapens, economie en recht, pal tegenover de ver weg liggende, onzekere en ontastbare voordelen van het voorkómen van oorlogen. Daarbij komt, dames en heren, dat een oorlog die dankzij grote offers werd voorkomen, niet tot de verbeelding spreekt. We zien niet vóór ons wat we hebben kunnen vermijden, terwijl de gebrachte offers dagelijks worden gevoeld.”
Ik hing aan zijn lippen. Zijn bijna utopische woorden, zijn uitstraling – de man was inmiddels bevorderd tot éminence grise – het werkte allemaal mee. Het gezag in zijn zachte stem, zijn dictie, alles aan de man was betoverend. Ik wil niet zeggen dat ik in Röling een goeroe had gevonden, maar ik was er op dat moment werkelijk van overtuigd dat de weg die hem voor ogen stond, om in deze zeer bedreigende periode van de geschiedenis te komen tot een duurzame vrede een juiste, zo niet de enige was.
Nou, daar was niet iedereen het mee eens.
NAVO-hoofdkwartier
Dat bleek onder meer uit een bezoek dat wij in januari 1978 onder leiding van de dan 71-jarige hoogleraar brachten aan het politieke en administratieve hoofdkwartier van de NAVO in Brussel. De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie werd in 1949 opgericht door de Verenigde Staten, Canada en een groot aantal kapitalistische, Europese landen. Het doel was van het militaire bondgenootschap was eenvoudig: houd de Rus buiten de deur!
Het hoofdkwartier imponeerde enorm. Alles was groot en veel. Grote zalen en veel vlaggen. Grote kaarten en veel medailles op de imposante torso’s van heel veel hoge militairen.
Toen wij in Brussel waren, waren de zogeheten traditionalisten nog steeds de bovenliggende partij. Zeker in militaire kringen. Deze theoretici, die nadachten over de Koude Oorlog, waren van mening dat die was ontstaan door de expansiepolitiek van de Sovjet-Unie onder leiding van Jozef Stalin, bijna direct na de Tweede Wereldoorlog. Na het verslaan van nazi-Duitsland probeerden de Verenigde Staten een internationaal beleid te voeren door hulp te bieden aan landen op het moment dat zij werden benadeeld of aangevallen. De Sovjet-Unie trok zich echter weinig aan van de vredelievende bedoelingen van de Verenigde Staten en probeerde haar buurlanden te domineren en (meer) invloed te krijgen in Oost-Europa. De agressieve bedoelingen van de Sovjet-Unie bleken, nog steeds volgens de traditionalisten, onder andere uit de blokkade van Berlijn, de communistische overname van Tsjecho-Slowakije in 1948 en de aanval van Noord-Korea op Zuid-Korea in 1950, het neerslaan van de opstand in Hongarije in 1956 en die van Tsjecho-Slowakije in 1968. Deze expansiedrift dwong de Verenigde Staten tot tegenmaatregelen en leidde zo tot de Koude Oorlog. Niks meer aan doen. Strik er omheen.
Er waren echter steeds meer tegengeluiden.
De revisionisten wezen namelijk juist de Amerikáánse expansie aan als oorzaak voor de Koude Oorlog. Zij wezen erop dat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog de Sovjet-Unie ernstig was verzwakt, terwijl Amerika welvarend was en bovendien – in ieder geval tijdelijk – het monopolie op de atoombom bezat. Volgens de revisionisten wilde Stalin slechts de enorme schade van de oorlog herstellen. Daarvoor kreeg hij niet de kans. De revisionisten zien de oorzaak voornamelijk in de aard van het kapitalisme van Amerika: die moest en zou nieuwe markten zoeken om zelf welvarender te worden. De Marshallhulp van na de oorlog was dan ook alleen maar gericht op het uitventen van de Amerikaanse economie. De gesloten economieën van de communistische landen waren voor deze expansiedrift een sta-in-de-weg. De Sovjet-Unie zag terecht in, zo meenden de revisionisten, dat haar invloedssfeer in Oost-Europa gevaar liep.
En dan waren er nog de póstrevisionisten. Zij zagen de Koude Oorlog als een onvermijdelijkheid waarbij niet echt een schuldige partij kon worden aangewezen. De Koude Oorlog kwam volgens hen voort uit het machtsvacuüm dat was ontstaan na de Tweede Wereldoorlog, toen de Europese landen waren verzwakt. De nieuwe situatie – met twee machtige landen – in tegenstelling tot de situatie van voor de oorlog, leidde ertoe dat de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie vanzelfsprekend in conflict kwamen door de weggevallen grootmachten Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië. Het was voor de twee nieuwe grootmachten namelijk onaanvaardbaar om Europa volledig door de andere partij te laten domineren, omdat dit het machtsevenwicht ernstig zou verstoren. En de daaruit voortvloeiende conflicten zouden de nationale veiligheid ernstig schaden.
Nou, dat was allemaal wel mooi en aardig, maar waar het in de ogen van de generaals in Brussel op neer kwam was dat de Rus tegengehouden moest worden. Punt. De expansiedrift van het internationale communisme, dat tenslotte de wereld wilde domineren, diende een halt te worden toegeroepen en dat was alleen maar mogelijk met veel machtsvertoon.
En dáár ontbrak het nou net in toenemende mate aan, volgens de militairen. Het bondgenootschap was door de slappe, pacifistisch tijdgeest danig verzwakt, terwijl het Warschaupact alleen maar sterker was geworden. Het pact was de tegenhanger van de NAVO en in 1955 opgericht door de USSR en Oost-Europese landen, die in het Westen als satellietlanden werden gezien. En dat waren ze ook, eerlijk is eerlijk.
Les
Om dat aan te tonen kregen zo’n veertig Groninger studenten, medewerkers van het Polemologisch Instituut en Röling een lesje ‘krijgskunst en bedrijfsvoering van de krijgsmacht ten tijde van de Koude oorlog’.
Daarvoor hadden de militairen een grote zaal in gereedheid gebracht om ons uit te leggen hoe de structuur van de NAVO is elkaar stak, welke landen het bondgenootschap omvatte en hoe te militaire verhoudingen tussen het Warschaupact en de NAVO lagen.
Op een enorme landkaart aan de wand zagen de verbouwereerde studenten de landen van het Warschaupact in rood aangegeven. Door de omvang van de USSR en de vorm van West-Europa leek het net of er over de arme landen van de NAVO (uiteraard in blauw aangegeven) een tsunami van geweld werd uitgestort.
Bij elk land van de twee bondgenootschappen stond aangegeven hoeveel nucleaire wapens het bezat. Per krijgsonderdeel werd bovendien getoond hoeveel bommenwerpers, gevechtsvliegtuigen, helikopters en andere soorten vliegend materieel de luchtmacht kon inzetten; hoeveel vliegdekschepen, kruisers, torpedobootjagers, fregatten, onderzeeboten en andere schepen de marine kon leveren; en hoeveel manschappen en tanks, pantservoertuigen, rupsvoertuigen, mortieren, afweergeschut en ander materieel de landmacht direct kon inzetten in tijden van oorlog.
De generaals wilden maar zeggen: ‘Dat ziet er niet goed uit, dat kunt u zelf ook wel zien.’ Er volgde een uitleg over de verdedigingstactieken, over de waarde van de Noord-Duitse laagvlakte, waar Nederland zo’n belangrijke rol speelde in de strategie van de voorwaartse verdediging. Er werden inmiddels verlaten strategieën uit het verleden geschetst en de huidige en toekomstige politieke en militaire strategieën werden uit de doeken gedaan.
Het was allemaal huilen met pet op. Ons subcontinent was ten dode opgeschreven, als we de NAVO-strategen en -tactici mochten geloven. Zíj hadden van alles, maar dan ook echt van álles meer. Veel meer.
We waren nog niet van de schrik bekomen of onze voormalige minister van buitenlandse zaken, en op dat moment secretaris-generaal van de NAVO, Joseph Luns beende de zaal binnen. Als iemand in die tijd een zaal kon betreden dan was dat Luns wel. Hij maakte een grapje, vertelde een anekdote en vulde de ruimte met zijn air, zijn lengte van 1,95 meter en zijn ongezouten meningen.
De man die van 1952 tot 1971 in acht kabinetten minister was geweest, stapte onmiddellijk kordaat op Bert Röling af, gaf hem een ferme hand en nam plaats aan het hoofd van de tafel, waar we allemaal aan zaten, om een halfuur lang college te geven over de noodzaak van een ferme militaire verdediging – en dientengevolge van een substantiële verbetering van de trans-Atlantische betrekkingen – en de onvermijdelijkheid van verdere Europese integratie. Het klonk ons allemaal verschrikkelijk conservatief, zeg maar gerust reactionair in mijn oren.
Later heeft de historicus Martin Bossenbroek dat beeld wat genuanceerd. Hij noemde de in 2002 overleden Luns, toch vooral bekend gebleven als minister van buitenlandse zaken, dan wel ‘geen idealist, maar eerder een realistische machtspoliticus en als zodanig een succesvol onderhandelaar, een conservatieve nationalist, maar niet reactionair’.
Hij vertrok even snel als hij was binnengekomen, weer met wapperende jaspanden en klapperende broekspijpen. Er viel een korte stilte, alsof de storm plotseling was gaan liggen. Al dat verbale geweld moest even worden verwerkt.
Vilein
Vervolgens nam de polemoloog plaats op de nog warme stoel van de secretaris-generaal. Iedereen in het vertrek kende Röling als een voortreffelijk jurist, maar ook als een fel tegenstander van de op dat moment al tot het verleden behorende Amerikaanse interventie in Vietnam en van alle soorten van bewapening, dus zeker ook van kernbewapening.
Hij richtte zich direct tot de militairen.
“Mijne heren, ik zal als antwoord op uw presentaties niet ingaan op het door u allen zo omarmde principe dat oorlogen nu eenmaal noodzakelijk of zelfs onvermijdelijk zijn, alsof die een onlosmakelijk onderdeel vormen van de mensheid.”
Hij keek even naar zijn gehoor. Dat gaf vooralsnog geen krimp.
“Ons instituut heeft de afgelopen jaren in tal van studies duidelijk weten te maken dat eigenlijk niet te definiëren is wanneer soevereine staten geweld mogen gebruiken en aan welke wetten en regels oorlogen zijn onderworpen. Of er dus wel zoiets bestaat als een rechtvaardige oorlog, waarover een uwer zojuist nog zo gloedvol sprak, is nog maar de vraag. En om maar meteen het antwoord te geven: neen, die bestaat niet. Het is dus niet nodig dat ik op dit onderwerp verder inga. Ik zal ook niet ingaan op een aantal aantoonbare historische onjuistheden in uw betogen, noch zal ik zelfs maar een begin maken met proberen uit te leggen hoe dun de lijn is die getrokken wordt tussen wat u als defensieve oorlogen kenschets en die in feite tot agressieve oorlogen gerekend kunnen worden. En ten slotte, van fijn slijperij door volkenrechtdeskundigen en andere juristen of elke vorm van bewapening een vorm is misdaad tegen de menselijke waardigheid en mensheid, houd ik me vandaag ook al verre in dit illustere gezelschap.” “Ik ga met u naar de kaart kijken. Daarop zien we heel veel cijfers. Ik zal die op dit moment niet in twijfel trekken, al tonen meerdere studies aan dat over de aantallen nog wel het een en ander valt te zeggen.”
Hij draaide zich naar kaarten achter hem:
“Ik wijs u als voorbeeld op de tanks. Ik heb het dus niet over de aantallen, maar ik vraag u: bent u er wel van overtuigd dat de tanks van landen als Polen, Tsjecho–Slowakije en Hongarije bij een eventueel conflict tussen de NAVO en het Warschaupact wel naar het wésten zijn gericht? En wat zullen de Sovjetrepublieken als Estland, Letland en Litouwen doen? En Sovjetrepublieken als Wit-Rusland en Oekraïne? Ik verzeker u dat de uitkomst hoogst onzeker is en dat veel van de Russische tanks in ieder geval gebruikt zullen moeten worden om mogelijke opstandige republieken en satellietlanden onder controle te houden. Ook andere legeronderdelen zullen om die reden achter de hand moeten worden gehouden.”
“En wat te denken van het verschil in kwaliteit. Het is geen goed idee om een huiskat te vergelijken met een tijger. De Amerikaanse en zeker de superieure Duitse Leopard 1 en zijn opvolger de Leopard 2, die waarschijnlijk volgend jaar zijn intrede zal doen, zijn de Russische T54- en T55-gevechtstanks in bijna alle opzichten de baas: ze zijn mobieler en sneller, ze hebben hogere trefkans op langere afstanden en ze zijn ook nog eens beter bepantserd.”
Hij vervolgde nog steeds met die kenmerkende beheerste, nu zelfs vileine stem: “Wie ooit in de Sovjet-Unie is geweest zal beamen dat het bordje Ремонт vaker in het straatbeeld is te zien dan de naam van de nationale luchtvaartmaatschappij en trots van de USSR: Aэрофлот. Het percentage daadwerkelijk inzetbare tanks – en dat geldt ook voor heel veel ander materieel – is volgens onze berekeningen structureel lager dan in de Westerse landen. Ze zijn domweg vaker kapot.”
“Op de kaart staan de Warschaupactlanden en de NAVO-landen netjes in twee verschillende kleuren aangegeven. De overige landen hebben en neutrale beige kleur. In het oosten zijn dat bijna allemaal militair onbeduidende of voor de Sovjet-Unie potentieel gevaarlijk neutrale of zelfs ronduit vijandige landen. In het Westen ligt die situatie behoorlijk anders. Landen als Griekenland, Spanje en Portugal, Noorwegen, Finland, Oostenrijk en zeker nog meer landen telt u terecht niet mee, want de maken geen onderdeel uit van het Westerse bondgenootschap, maar ik verzeker u dat een niet gering aantal studies heeft gestaafd dat deze landen niet met hun armen over elkaar gaan zitten als het tot een militair treffen komt tussen de NAVO en het Warschaupact.”
Hij wachtte even, dronk een slok water en zei, op bijna dreigende toon: “Maar u en ik weten dat het helemaal niet gaat om de aantallen tanks, manschappen, gevechtsvliegtuigen, schepen of welke cijfers dan ook. Het gaat om deterrence. Het atoomwapen hangt als een dreigende wolk over dit continent. Al leert de historie ons dat wapens niet worden ontwikkeld om niet ingezet te worden, lijkt de kans dat het atomaire wapen door een van de partijen zal worden gebruik, dankzij de afschrikwekkende werking die ervan uitgaat, inderdaad op dit moment niet al te groot is. De andere partij weet dat in dat geval dat een soort Laatste Oordeel over Europa en andere delen van de wereld zal worden geveld. Maar dat neemt niet weg dat deze angst voor het ultieme wapen elke open discussie zal blijven blokkeren en dat militairen als u hun heil blijven zoeken in schijnoplossingen zoals wij die hier vandaag hebben gehoord. Gecontroleerde wapenbeheersing en uiteindelijk ontwapening, gecombineerd met een vreedzame co-existentie tussen beide systemen is de enige weg om te komen tot een begin van een oplossing die uiteindelijk zal kunnen leiden tot een vaste en duurzame vrede in ons werelddeel. Ik dank u voor uw aandacht.”
Het bleef lang, heel lang stil in de zaal.