In de jaren ’50-’60 zat ik op de H.B.S te Hengelo Overijssel, in 1953 nog ondergebracht in de Wilhelminaschool, behorend bij het leerlingstelsel van de Gebrs. Stork en Co. Na de verhuizing naar een nieuwbouwcomplex aan de Bataafse Kamp – ook de naam van het gebouw – kwam daar het gymnasium bij en later ook een M.M.S. Op de H.B.S was ik o.a. bevriend met een jongen die een klas hoger zat. Hij verliet de school dan ook eerder dan ik en moest kort daarna in dienst. Daar kreeg hij als belangrijkste taak het beheer van de foerage. Die was opgeslagen in een ruimte waarvan me onduidelijk is gebleven waaruit die bestond. In elk geval: hij had de sleutel. Op een dag kwam hij me opzoeken – helemaal in paniek – met de vraag of wij (mijn ouders, ik, ons gezin) iets te maken hadden met wat ik maar zal benoemen als ‘onvaderlandse activiteiten’. Hij was de sleutel kwijt. En de BVD had hem urenlang ondervraagd en ook in zijn verleden gegraven om contacten in zijn verleden na te gaan. Zo kwam hij bij mij terecht. Ik begreep er niets van. Het lag zo buiten mijn dagelijks leven dat ik mij niets kon voorstellen wat mij verbond met het leger, laat staan de foerage. Ik had wel met hem te doen, maar echt geen idee. Tot mij, na dagen piekeren – want dat doe ik dan toch – opeens ‘de behangers’ te binnen schoten en alles wat aan hun verschijning in ons leven voorafging. Na de oorlog lazen wij De Waarheid, de landelijke krant van de communisten, met Ketelbinkie als stripheld. Ik kon al heel vroeg lezen en las ook de krant. Een kind met leeshonger. Maar te jong om me af te vragen waarom wij De Waarheid lazen, in plaats van Het Hengelosch Dagblad. Ook was mijn vader lid van de EVC, de EenheidsVakCentrale. Ook communistisch – begreep ik later. Mijn vader was zeer voor de Russen. Die hadden toch maar een hoofdrol gespeeld in de oorlog. En geen enkele communist was fout geweest. Daar kwam nog bij dat zijn geliefde oud-oom Geert*, broer van zijn vader, een van de oprichters was van de Communistische Partij Nederland. Hij was hoofd van een school, kon prachtig zingen en was een goed en sociaal-bewogen mens. Hij stierf in een concentratiekamp, waar hij zich ook onverzettelijk opstelde. Misschien heeft dat mijn vader toentertijd nog het meest bewogen tot deze vergaande besluiten. De behangers waren een vader en zoon, de communistische leer zeer toegedaan. En lid van de EVC. Zoals ik ze (nog) voor me zie waren zij de verpersoonlijking van een klasse die ik ‘de onderworpenen’ zou willen noemen. Ik heb er geen beter woord voor. Zo nu en dan kwamen ze behangen. Wat opviel was hun eendrachtig samenwerken. Een fenomeen dat mijn ouders volledig misten en onmisbaar is bij een activiteit als behangen. Maar het ging allemaal voorbij. De Russen bleken niet zo goedwillend als verwacht en na Stalins dood bleek de held een monster te zijn. Het communisme van mijn vader stierf een stille dood en wij lazen gewoon De Hengelosche Krant, met Panda en Joris Goedbloed. Gelukkig heb ik de schoolvriend dit verhaal kunnen vertellen, maar ik weet niet hoe het is afgelopen met zijn Dienstverband. De BVD is nooit langs geweest.
*Geert Sterringa, ereburger van de stad Groningen