Ik ben geboren op ’t Hof in Lichtenvoorde in 1948. Op 23 mei, de avond voor mijn geboorte, werd er aan het begin van ’t Hof een oorlogsmonument onthuld. Mijn moeder is nog wel bij die onthulling aanwezig geweest. In het dorp was toen al niet veel meer te zien van de oorlog. Van toen ik een jaar of vijf was, herinner ik me alleen nog een groot gat (een bomkrater) vlakbij het station in Lievelde, waar wij toen woonden, terwijl er toch meer schade is geweest. Van anti-Duitse gevoelens heb ik nooit iets gemerkt; wij woonden immers vlakbij de grens! Ik heb de oorlog niet meegemaakt, maar thuis werd er wel veel over gepraat.
Mijn ouders en verdere familie waren praktiserend katholiek en dat betekende wel iets voor hun opvattingen aangaande de verhoudingen van het westen t.a.v. het communisme! Aan het einde van het avondgebed baden we altijd een gebed voor de bekering van Rusland. Ook aan het eind van de dagelijkse H. Mis was er zo’n gebed, niet in het Latijn, maar in het Nederlands, goed verstaanbaar dus, ook voor kinderen! Ik herinner me uit mijn jeugd ook nog goed de Oostpriesterhulp. Dat alles maakte ook op kleine kinderen, zoals ik best veel indruk.
’s Middags om 1 uur (of half één?) waren de nieuwsberichten op de radio en dan moesten wij stil zijn, want mijn vader wilde die horen. Ik herinner me daarvan nog de beangstigende berichten over de Hongaarse opstand. Op zondag, geloof ik, wilde mijn vader tijdens of na het eten altijd naar G.B.J. Hilterman luisteren. De stem van die man vond ik verontrustend, waarschijnlijk omdat wij dan ook stil moesten zijn en ik lang niet alles begreep, zeker in de tijd van de opstand in Hongarije. Af en toe ving ik woorden over oorlogsdreiging op.
Zo zag ik in 1953 ook de krantenfoto’s van de Watersnoodramp in Zeeland en in 1956 las ik al wat over de Hongaarse opstand. Ik herinner me vooral een foto waarop een klein jongentje op het lijk van een dode (zijn vader?) zit. Ook waren er veel berichten over de primaat van Hongarije, Mindzsendty. In de kerk werd over hem gepreekt. In Lievelde kwam in die tijd een Hongaarse vluchtelinge bij onze buurman. Jaren later ging die buurman eens met haar terug naar Hongarije. Daarna vertelde hij hoe arm die mensen daar waren en dat zij daar nauwelijks fatsoenlijk brood hadden: In Hongarije vond men ons brood een soort cake! De berichtgeving belichtte vooral de tegenstelling USSR – VS. Ik begon in de tijd van die opstand ook interesse te krijgen voor de krant, omdat ik vrij snel al kon lezen en vanwege de foto’s. Wij waren geabonneerd op de Volkskrant. Toen ik een jaar of 10 was, brachten mijn zus, broer, en ik die krant ook rond in Lievelde, een stuk of acht, denk ik, (o.a. bij de pastorie).
Begin 1959, toen ik in een vakantiekolonie zat, zag ik op tv de Cubaanse omwenteling. Wij kregen daarover van een pater nadere uitleg. Ook opstand werd gezien in het licht van die tegenstelling links-rechts. Dat alles is mij zeer bijgebleven, eerst zag ik de foto’s en toen kon ik zelf ook de berichten te lezen. Toen ik mijn ouders eens vroeg wat dat nu precies was daar in Cuba, vertelden ze dat de arme mensen daar in opstand waren gekomen. De rijke fabrikanten waren daar heel slecht voor de mensen. Die Castro had ze een beter leven beloofd, daarom waren die mensen zo blij. Mijn vader voegde daaraan toe, dat die Castro wel een communist was en dat dat niet best was, dat wist ik al lang.
In die jaren was mijn vader zeer actief EHBO’er en hij was ook bij de BB. We wisten wel niet precies wat dat inhield, maar het had iets met de bescherming tegen atoombommen te maken. Mijn vader had een helm en een blauwe overall voor die BB. Af en toe moest hij naar een oefenavond. Ik had dus veel respect voor mijn vader. In de meterkast hing een drukwerkje met richtlijnen voor tijdens een atoomaanval. Toen hij wat meer had uitgelegd waar dat nu precies om ging, heb ik nachtenlang daarvan wakker gelegen. In Laren (N.-H.) waar wij wel eens logeerden, schijnt (?) ergens in de St.-Jansstraat een particuliere schuil/atoomkelder te zijn (geweest?). Mijn moeder had in een kast stukken Sunlightzeep en pakken rijst gehamsterd.
De kerk en het geloof
De rol die de Kerk in ons dorpse leven speelde, is hiervoor al even aan de orde gekomen. De kerk versterkte het geloof in de tegenstelling communisme – kapitalisme (denk maar aan het bisschoppelijk Mandement). Je kunt wel zeggen, dat de Kerk in mijn leven a.h.w. alles overkoepelde. Thuis ben ik door een zeer gelovig ouderpaar opgevoed en de evenzo gelovige familie (en zelfs een heel dorp!) daaromheen bevestigde en versterkte die roomse opvoeding in alle opzichten. Mijn vader was wat somber en heel nauwgezet. Mijn moeder was ook streng in geloofszaken, maar veel vrijzinniger en soepeler dan mijn vader. Moeder speldde ons kinderen wel allemaal een veiligheidsspeld aan het hemd (in de winter aan de gebreide borstrok) met een medaille van Maria of de Engelbewaarder eraan, als extra bescherming tegen allerlei gevaren in het verkeer. Als we die speld eens een keer verloren, deed moeder daar echter niet moeilijk over. Ze zei eens: “Die vindt iemand anders wel en die heeft hem misschien veel harder nodig.” Ja, moeder kon, wat het geloof betreft, de zon echt wel in het wijwater zien schijnen. Wat dat betreft speldde zij ons niks op de mouw. Ik was me daar als kind niet altijd van bewust, maar ik fronste soms verbaasd mijn wenkbrauwen, als moeder weer iets onverwachts beweerde om een probleem op een praktische manier op te lossen. Haar oplossingen leken soms niet te stroken met wat ik op school geleerd had over het geloof of over de politiek.
Zo herinner ik me een Witte Donderdag. Ik was een jaar of 10, denk ik. ’s Middags was er een schoolmis om 5 uur. In die tijd waren er alleen ’s morgens missen, dit i.v.m. de verplichting om nuchter te zijn voor je ter communie ging: je mocht vanaf middernacht niks meer eten. Er was op Witte Donderdag echter een avondmis. Dus mochten wij vanaf ’s middags 12 uur niets meer eten. We aten die dag dus al vroeg om vóór 12 uur klaar te zijn. “Denk erom”, zei mijn moeder toen we van tafel gingen, “dat je niks meer eet, vanmiddag!” Helaas vergat mijn zusje Francis die waarschuwing. Toen wij in de kerk na de communie met de handen voor het gezicht zaten te bidden, hoorde ik ineens gestommel. Ik keek op en zag dat mijn zusje Francis huilend uit de bank kwam en dat zij door buurvrouw Hubers de kerk uit geleid werd. Ik vroeg me af, wat dat kon wezen. Zou ze ziek geworden zijn? Toen ik even later thuis kwam, vroeg ik mijn moeder wat er met Cis aan de hand was geweest. “Hoezo?” vroeg moeder. “Nou, Cis ging huilend de kerk uit.” “Oh, dat!” zei moeder, “Cis dacht dat ze een doodzonde gedaan had, want zij had voor de communie per ongeluk een appel gegeten.” “Nou”, zei ik, “dat is toch ook zo; je mag toch niet eten voor de communie!” “Wat?” zei mijn moeder, “Ze heeft het per ongeluk gedaan. Ze is toch nog een kind en daarbij in onwetendheid kan je niet zondigen. En als dat wel zo is, dan is onze Lieve heer ij niks waard.” Moeder zei dat letterlijk zo en ik verbaasde me daarover, want ik was ook kinderlijk diepgelovig. Achteraf denk ik wel eens, dat Onze Lieve Heer wel de regels mocht stellen, maar dat mijn moeder altijd heeft klaar gestaan om die regels te corrigeren, als zij dat nodig vond. Mijn moeder bleek dus gewoon de echte Baas te zijn. Die wetenschap heeft mij vanaf dat moment steeds heeft gerustgesteld als ik iets niet snapte van de catechismus. Ik zag die instelling van mijn moeder veel later, toen ik zelf al voor de klas stond, ook terug in de houding van ‘De moeder de vrouw’ in het gelijknamige gedicht van Martinus Nijhoff: zij staat BIJ het roer, niet AAN het roer. De stroom, God of het noodlot mogen het schip sturen, maar ZIJ staat klaar om in te grijpen door een slinger aan het stuurwiel te geven, wanneer de koers haar niet aanstaat!
Zo had Moeder over het ‘gedwongen huwelijk’, het zgn. motje veel mildere opvattingen dan de pastorie. Ze vond het een schande dat die bruidsparen in de vroegmis moesten trouwen en dat zij geen ontbijt op de Lichtenvoordse pastorie kregen. Waarschijnlijk had ze dat soort vrijdenkerij van haar moeder. Ik heb ook oma nooit negatief horen praten over dat soort huwelijken. Zij had in haar jeugd als dienstbode ook veel vrijwilligerswerk gedaan in Nijmegen op een woonwagenkamp en in armere buurten. Daarvoor had zij zelfs een doopjurk gemaakt, voor als mensen die niet hadden. Waarschijnlijk zijn, door dat werk daar, haar religieuze en politieke opvattingen veel milder geworden. In die doopjurk zijn ben ik ook gedoopt en nog veel meer kinderen.
Was mijn vader traditioneel KVP’er, mijn moeder had dus toch wat genuanceerdere en veel socialere ideeën. Of ze die in het stemhokje ook uitte, weet ik niet. Eens was er een uitzending op tv van of over de PSP. Het ging over het geld voor defensie dat beter besteed was aan onderwijs en andere nuttigheden. “Dat vind ik nou ook!” reageerde mijn moeder heel resoluut. Mijn vader riep haar luidop a.h.w. tot de orde en zei vrij streng: “Pas op, dat zijn wel socialisten!” Met andere woorden: mooie plannen, prima! Maar als die van het socialisme komen, kunnen ze niet goed zijn. Of mijn moeder zich van die opmerking iets aantrok, weet ik niet.
Toen ik 14 was en in Groenlo op het Marianum zat, fietste ik een doodenkele keer met een van de paters van Groenlo mee naar Loreto in Lievelde. Zo reed ik eind oktober ’62, tijdens de Cubacrisis, eens met mijn godsdienstleraar pater Fermont mee. Hij had het met mij uiteraard over de Russische raketten op Cuba. Het was ook voor mij een heel spannende tijd, want het nieuws van toen joeg me al de nodige angst aan, maar Fermont maakte die onbewust nog groter door te zeggen dat we maar veel moesten bidden, want er kon zo maar een kernoorlog van komen: “… en juist vandaag is het heel spannend!” Iedereen die ik daarover hoorde, dacht er zo over. Thuis had mijn vader ongeveer dezelfde mening. Het was zo beangstigend dat ik in die tijd soms niet durfde te lezen wat er in de krant stond over die Cubacrisis en kernoorlogen. Ik heb er vele slapeloze nachten door gehad. Jaren later hoorde ik van mijn broer dat hij in die tijd, de sfeer en de opmerkingen van mijn vader en anderen net zo ervaren had als ik, ofschoon wij er nooit over spraken in die tijd. Hij noemde letterlijk een uitspraak van mijn vader, die ik ook zo onthouden had: “Als er over een jaar nog geen oorlog is, dan komt die niet meer!” We hebben dat kennelijk allebei gehoord en hoopten dat het waar was. Pas jaren later bleek dat mijn broer dus die zelfde opmerking van mijn vader ook goed had onthouden.
Begin jaren ‘60 zat ik op de middelbare school. Mijn klas en ik stonden vaak oeverloos te bomen op de markt, op het voorplein van de school of bij een bushalte. Ik vond het heerlijk, dat eindeloze gepraat en we namen er echt de tijd voor! Over van alles hadden we het: het bestaan van God en de Godsbewijzen schudden we zo uit onze mouw, de oorlog in het algemeen, de Koude Oorlog, kernwapens, we ‘wisten’ alles van het communisme (zeker nadat we in november 1965 met de klas in Berlijn waren geweest!), tv-programma’s, uitgaan, kernwapens en voetbal. Veel klasgenoten praatten uiteraard hun ouders of anderen na. Ook ik had veel aan die discussies en de argumenten die ik bij vrienden had gehoord. Het ging ook over muziek natuurlijk en de hitparade van Radio Luxemburg. In die tijd was ik in elk geval fan van The Stones en ook de Kinks waren populair. Op fuiven draaiden we ‘Satisfaction’ grijs, maar ook ‘Lets spend the night together’. Ik had thuis nog wel geen pick-up, maar wel al een aantal singles met het oog op die fuiven: Bob Dylan (Blowing in the wind en ook The times they are changing). In Vreden (BRD) waren platen goedkoper door de D-mark. Ik ging er op de fiets heen. Ik had toen een zgn. toeristenkaart.
In die tijd spraken we op school ook wel over het tv-programma Zo-is-het-toevallig-ook-nog-eens-een-keer. Daarin werd een maal het Onzevader gepersifleerd. Op onze roomse school werd daar schande van gesproken, maar er was gelukkig een leraar (Geschiedenis) die de kritiek op het programma flauwekul vond. De meningen in de klas waren daarover verdeeld. Eens werden een paar leraren van het (R.-k.) Ludger college in Doetinchem met ontslag bedreigd omdat ze op de PVDA-lijst stonden. Het tv-programma gaf daar uitgebreid kritiek op. Onze leraar geschiedenis was het hartgrondig eens met die kritiek. Met klasgenoten discussieerden wij daar uiteraard ook over.
In november1965 vlak nadat Erhard Adenauer als kanselier opgevolgd was, ging ik met mijn voorexamenklas een week naar Berlijn. Dat was vier jaar na de oprichting van de Muur dwars door Duitsland en Berlijn. Wij waren samen met de examenklas van het Gymnasium in Ahaus (net over de grens bij ons) voor die Berlijnreis uitgenodigd door de ‘CDU-Jungen Union Dortmund’. Deze zevendaagse reis werd zo zwaar gesubsidieerd, dat wij maar fl 60,- pp hoefden te betalen. Er moest wel nog een echt paspoort voor mij aangeschaft worden; met mijn toeristenkaart kon ik de DDR niet in! Een paar maand later, toen het zover was, had mijn vader het geld wel bij elkaar. Ik had zelf ook wel wat gespaard en toen wij vertrokken, kreeg ik van mijn vader toch nog eens 25 gulden. Dat was dus samen een aardige bom duiten, want een mark was toen maar 85 cent. Een pilsje kostte toen, geloof ik, iets van 50 pfennig en in Oost-Berlijn nog minder.
Wij gingen per bus met de leraar Duits, pater Roelofs en onze mentor, juffrouw De Wit, als begeleiders. Roelofs had deze keer niet zijn onafscheidelijke alpinopet op, maar een deftige, zwarte hoed. Uiteraard waren wij vooraf voor de zekerheid nog even degelijk anticommunistisch bijgeschoold. De Abiturklasse van het gymnasium stapte in Ahaus bij ons in de bus. Die klas werd door een leraar die wij ‘Herr Oberstudienrat’ moesten noemen, begeleid. Onze juffrouw De Wit had meteen al gruwelijk het land aan hem. Tussen die Duitse klas – alleen jongens – en ons klikte het meteen en ’s avonds bij het bier al helemaal, de taal was voor ons oosterlingen uiteraard geen enkel probleem.
Wij waren vooraf uiteraard goed bang gemaakt voor de vopo’s en het politieke systeem in de DDR. Dat werd versterkt doordat de douane zelfs met spiegels onder de bus keek en wij uren moesten wachten bij de controleposten Helmstedt en Dreilinden. Die hele controlekermis aan de zonegrens was inderdaad zeer intimiderend en maakte uiteraard veel indruk op ons. Op de Autobahn in de DDR werd er in onze bus wel gelachen om de ‘zielige’ Trabantjes, maar een van de leerlingen uit Ahaus durfde daarbij nog wel op te merken dat de DDR ook na de oorlog helemaal vanuit het niets had moeten beginnen, omdat daar alles was ‘weggeschlept’ door de Sovjet Unie en dat daar totaal geen financiële hulp was geweest. Herr Oberstudienrat ging echter meteen zo heftig tegen hem te keer, dat Heinz verder zweeg. Herr Oberstudienrat bleek dus een communistenvreter. Hierna heb ik tijdens de reis geen positief geluid meer over de DDR gehoord. Ongetwijfeld was dat ook de bedoeling van de hele trip. Ook ik kon mij niet aan de invloed van die antipropaganda onttrekken en daar hebben die strenge grenscontroles, het prikkeldraad op de daken, de dichtgemetselde ramen van de huizen in de ‘Muur’ van de Bernauerstrasse en de monumentjes voor neergeschoten vluchtelingen en Herr Oberstudienrat zeer aan bijgedragen.
In West-Berlijn sliepen we in een jeugdherberg vlak bij de zonegrens richting U-Bahnhalte Oskar-Helena-Hein. Het was november en erg koud, dus overal rook je die typische bruinkoollucht. In een café daar in de buurt heb ik bier leren drinken. “Prosit, in Afrika ist Muttertag,” zeiden de jongens uit Ahaus. Eén keer was ik behoorlijk dronken. Ik kreeg het die avond op de slaapkamer ook bijna letterlijk benauwd o.a. door het gevoel opgesloten te zijn in Berlijn. Ik was de hele week gespannen en eigenlijk totaal niet mijzelf door de algehele sfeer: na een intimiderende voorbereiding op school, de naargeestige Bernauer Straße, de vele dreigende uitzichttorens, andere akelige indrukken bij de Muur, de Gedenkstädte, de eenzijdig rechtse propaganda die wij een paar maal moesten aanhoren en de grauwe sfeer in het Oosten, zelfs het weer was koud, grijs en rokerig. De U-bahn was echter een belevenis. Eén lijn liep onder Oost-Berlijn door en passeerde daar station Friedrich Straße, geloof ik, maar er werd niet gestopte. De lichten op dat station waren gedimd, er stonden geen reizigers, alleen een paar vopo’s met honden liepen er met een geweer op de perrons te ijsberen, terwijl onze trein er stapvoets langs reed. Het leek wel een enge film.
Ook Oost-Berlijn hebben we bezocht. Via Checkpoint Charley betraden we het Oosten. Ik heb daar een stempel voor in mijn paspoort gevraagd en gekregen; de Amerikaanse douanier moest hem zoeken! In Oost-Berlijn moesten we met een gids o.a. het gigantische Treptowpark bezoeken en daar kregen we dan weer linkse propaganda te verwerken! Achteraf werden we ‘gelukkig’ door onze eigen leraren ‘bijgepraat’. Zelfs de Dom mochten we van binnen zien, ofschoon die nog half in puin lag. We konden er met een gids in en liepen daar gewoon tussen het puin en fragmenten van gebroken beelden, gevallen engelen en gipsen stucwerk en stof door.
De bustocht terug naar Groenlo ging zeker niet sneller dan de heenweg, want opnieuw werden alle paspoorten twee maal uitgebreid gecontroleerd. Juffrouw De Wit kreeg nog even de schrik van haar leven, toen een piepjonge, bloedmooie, blonde, maar bijzonder barse douanier (of Vopo?) haar het paspoort voorhield en vroeg: “Kann die Dame nicht schreiben?” Ze kreeg een vuurrood hoofd en toen bleek alleen maar dat zij haar paspoort niet getekend had. Gelukkig mocht dat ter plekke nog. Toch mooi dat bij de allerlaatste (de zesde!) strenge paspoortcontrole een alerte jonge Vopo deze ernstige omissie ontdekt had! Onze transitvisa moesten bij Helmstedt weer ingeleverd worden. Het mijne heb ik nog, want een douanier had het per ongeluk in mijn paspoort laten zitten. Toen we terugkwamen in Groenlo, waren we geheid elke communistische sympathie kwijt, als we die al gehad hadden.
Het jaar daarop, op de trouwdag van Beatrix en Claus, ben ik met een klasgenoot op de brommer nog op bezoek geweest in Ahaus, naar Otto, een van de abituriënten van toen. Heinz hebben we toen niet gesproken. Die zou ik nog wel eens willen zien. Wat zou er van hem geworden zijn? De opmerking van Heinz over die Trabantjes had mij kennelijk aan het denken gezet.
Vanaf 1966 studeerde ik in Groningen en in de grote vakantie ‘67 ging ik met een vriend liftend naar Zuid-Duitsland. In dat jaar waren de Amerikaanse NAVO-militairen door De Gaulle net Frankrijk uitgegooid. Velen hadden een tijdelijk onderdak voor zichzelf en hun gezinnen gevonden in Duitsland net over de Franse grens o.a. op campings in het Schwarzwald. Wij kampeerden daar ook en uiteraard merkten wij dat, want het had volle campings tot gevolg en we hoorden er veel Engels. Wij spraken op de camping met Amerikanen die erg anticommunistisch waren. Zij vonden De Gaule roekeloos, door de Amerikanen uit Frankrijk te zetten. Een Duitse jongen op die camping, zat ’s avonds in de Biergarten op zijn praatstoel, was niet zo benauwd. Hij vond dat die De Gaule echt niet gek was. Ik wist niet wat ik ervan denken moest. In die tijd waren we ook bezig met de oorlog tussen Israël en Arabië.
De maatschappij van mijn puberteit.
Ik had in die jaren dus ook te maken met totaal andere problemen dan alleen mijn puberproblemen. Mijn HBS-tijd en de jaren van mijn studie in Groningen werden overschaduwd door de nucleaire dreiging, de Koude Oorlog en twee echte oorlogen: de Vietnamese en de Zesdaagse Oorlog in Arabië. Vlak voor de grote vakantie in 1967 kwam die laatste oorlog tot een uitbarsting. Wij waren natuurlijk allemaal op de hand van Israël; je vernam dus nog heel weinig kritische stemmen. Ik herinner me dat er toen op de radio ineens op elk hele uur nieuwsberichten werden uitgezonden i.p.v. een paar maal daags; voordien was er alleen ’s morgens, ik geloof om acht uur, ’s middags om één uur en ’s avonds om zes uur radionieuws. Kennelijk voldeed een nieuwsuitzending om het uur toen aan een behoefte, want nadien werd het nieuws elk uur uitgezonden. Tv keken we toen niet zo veel; nog weinig studenten hadden tv.
Wat de oorlog in Vietnam betreft, heb ik in de loop van 1968 thuis in Lievelde op de televisie tijdens een journaal een standrechtelijke executie gezien. Daarvan stond later in alle kranten de foto die Eddie Adams, een Amerikaanse journalist, gemaakt had. Het tv-journaal vertoonde de executie plompverloren zonder enige waarschuwing vooraf. Ik was die avond thuis, toen wij eensklaps die beelden te zien kregen. Ik hoorde ik mijn moeder een kreet van schrik slaken. Ikzelf schrok zo hevig dat ik bijna geen adem meer kreeg en letterlijk kotsmisselijk werd en moest overgeven. Nog net op tijd kon ik naar de gootsteen in de keuken rennen. Moeder liep achter mij aan en hielp me. Met haar hand ondersteunde zij mijn voorhoofd, iets wat ze ook altijd deed als wij, mijn broer en ik als pubers eens te veel gedronken hadden. Moeder snapte meteen dat ik niet tegen die beelden kon. Toen we er later over spraken, zei ze dat ze heel goed begreep dat ik moest braken. Het was ook om te kotsen, dat ze dit zomaar lieten zien, vond ze. Toen vertelde ze dat zij in de eerste dagen van de oorlog vele auto’s met lijken van gesneuvelde Duitsers door Lichtenvoorde richting Bocholt had zien rijden. Ook later in de oorlog had ze eens gezien dat een nazi achter een onderduiker aan zat en dat er zelfs bij geschoten werd. De onderduiker was op een plat dak buiten het zicht van de Duitser in een konijnenhok gekropen, maar mijn moeder had dat vanaf ‘t Hof bij de protestantse kerk allemaal kunnen zien. De kogels vlogen daar in het rond en moeder zag de doodsangst op het gezicht van de onderduiker. Het is goed afgelopen, want hij is ontkomen, maar volgens mijn moeder moest je dat soort beelden niet te vaak willen zien, want dan zou je eraan gewend raken. “Als je aan zoiets gewelddadigs went, ga je het gewoon vinden en dat maakt dat soort geweld nog slechter. Ik ben blij dat jij het eruit hebt gekotst…” zei ze. We hebben het er later nog vaak over gehad.
De tegenstelling USSR-VS, communisme-kapitalisme was al in de jaren ‘50 verworden tot de Koude Oorlog en die resulteerde in een kernwapenwedloop. In feite heeft die oorlogsdreiging mijn hele leven tot aan de val van de Muur beheerst. Die dreiging was voor mij al begonnen in de jaren ’50 met de opstand in Hongarije door foto’s die ik zag in de krant en de roomse verhalen over Oostpriesterhulp en kardinaal Mindzsendty. Ook die 50’er jaren stonden al in het teken van die tegenstelling, met als climax de Cubacrisis van 1962. Mijn generatie was zo vergroeid met die (zo gevoelde) permanente oorlogsdreiging, dat wij ons tot eind jaren ’80 eigenlijk niet konden voorstellen dat er een tijd zou kunnen komen, waarin Duitsland weer één land zou zijn. Ik herinner me (vaag nog) de nasleep van de Korea-oorlog, heel levendig de opstand in Hongarije vooral door foto’s in de krant en de komst van vluchtelingen, ook in Lievelde. Ook de machtsovername door Fidel Castro zag ik in het jeugdjournaal, de verrekijker. In de jaren ’60 en ‘70 berichtte het nieuws over de bouw van de Muur, de Cubacrisis, de blokkade van Berlijn, de oorlog in Vietnam en de Cambodjaanse killing fields. Van dat alles stonden de kranten vol. school, kerk en politiek droegen ook heel ostentatief bij aan onze bewustwording van de verdorvenheid van links: de Oostpriesterhulp, het lange gebed na de mis voor de bekering van Rusland, de toestand rond de Hongaarse kardinaal Mindzsendty en onze ‘educatieve’ – in feite bedoeld als indoctrinatie – klassenreis naar Berlijn in 1965. Maar, ik liep later toch mee in vredesdemonstraties en zag uiteindelijk barsten in die muur komen (o.a. de Praagse lente) en tenslotte viel die Muur en in bepaalde opzichten ook het communisme, zeker de perverse vorm zoals die van de DDR.
Die twee oorlogen – Vietnam en Israël – beheersten zo ongeveer een heel decennium, nog afgezien van het voorspel en de nasleep. De Koude Oorlog duurde nog veel langer. Ook toen ik les gaf, kreeg ik daar natuurlijk mee te maken. Toen ik voor de klas stond als leraar Nederlands werden er wel eens stelopdrachten gegeven. Als ze zelf een onderwerp mochten kiezen, schreven leerlingen wel over hun angst voor oorlog, de atoombom en kernoorlogen. Na de val van de muur in de jaren negentig veranderde dat in angst voor aids of besmettelijke ziekten of om dierbaren te verliezen.
En hoe zit het dan nu? Is die Koude Oorlog eindelijk voorbij? De Koude Oorlog heeft zich van een ideologisch geschil (Socialistisch-Kapitalistisch) veranderd in een nationalistisch geschil (Rusland-het Westen). Het eerste begin van een ramp is al begonnen in Oekraïne. Dan heb ik het nog niet over het godsdienstige geschil (Islam-‘ongelovigen’). Dat komt tot uiting in oorlogen in Jemen, Libanon, Soedan … Binnenslands is er dan nog het probleem met complotdenkers – …..
Ik ben blij dat ik geen kinderen heb.
Ik vind dat ook de opvoeding, de kerkleer, de kranten, het onderwijs en de publieke opinie in de periode van de Koude Oorlog bij ‘monumenten’ van de Koude Oorlog horen, niet alleen tastbare gebouwen e.d. Ik hoop dat in bovenstaande tekst een beetje duidelijk gemaakt te hebben.