Het was ergens in de jaren ’70 dat mijn man Kees van der Wel regelmatig verplicht (op herhaling) naar bijeenkomsten van de Bescherming Bevolking moest. Helm op en Kees was weg. Hij moest onder andere burgers informeren wat de beste schuilplaats in hun huis was. De BB gaf aanwijzingen hoe burgers te helpen in geval van te verwachten calamiteiten. Het was zeer tegen Kees’ zijn zin in (die, geboren in 1930, de oorlog had meegemaakt) en hij sprak nooit over de bijeenkomsten zodra hij weer thuiskwam.
In ons huis in Den Haag was de beste schuilplaats onder de trap, niet in de kruipruimte waar tijdens de oorlog Kees’ oudere broer vaak schuilde als de Duitsers jonge mannen ronselden.
Onder de trap paste ik net met mijn 2 dochters, maar zonder stoelen. We kregen een lijst met wat voor houdbaar voedsel wij konden aanschaffen en natuurlijk veel flessen drinkwater. Ik hamsterde blikvoedsel, rijst, melkpoeder, zwarte thee. En erwten, bruine en witte bonen, sperziebonen, potten rode kool, potten appelmoes. Veel pakken droge kaakjes en bloem, die echter vrij snel vol mijten zat. In die tijd zaten er nog geen conserveringsmiddelen in etenswaren. En lege melkflessen, supergoed schoongemaakt om eventueel te vullen met water. Alles stond op planken met een gordijntje ervoor onder trap.
Het oefenen duurde nooit zo lang en de kinderen pasten zich er vrolijk bij aan. De hele straat deed natuurlijk mee en er was eigenlijk geen negatieve stemming, meer respect voor de manier waarop de gemeente dit aanpakte.