In mijn militaire diensttijd werd ‘Jan Soldaat’ niet erg betrokken bij de grote gevaren op het wereldtoneel. Maar ik heb daarbij wel geleerd en ervaren dat samenwerking tussen mensen heel belangrijk is als we vrede willen houden.
Ik ben van de lichting 60-2, opgekomen in april 1960, in Vught waar de Genie in de Lunettenkazerne een opleidingsschool had voor jonge dienstplichtigen,‘fillers’. Ik werd bij de Genie ingedeeld vanwege mijn opleiding aan de MTS voor de Bouwkunde in Utrecht. Die opleiding was medio 1959 geëindigd. Ik had uitstel gekregen om de opleiding te kunnen afmaken. De eerstvolgende lichting waarbij ik werd ingedeeld, was in april 1960, ik kreeg in Vught mijn basisopleiding, het begin van de zgn. ‘eerste oefening’ van 18 maanden.
Voor de ‘voortgezette eerste opleiding’ bleef ik ook gelegerd in Vught, maar de opleiding was hoofdzakelijk aan de rijschool van de Genie in Den Bosch. Elke dag werden de collega’s en ik met een 3-tonner heen en weer gereden. In diezelfde DAF-328-ers werden ons de vaardigheden van het autorijden bijgebracht, zowel op de weg, in stadsverkeer als in het terrein. Bijna aan het einde van die tweede periode van 8 weken waren daar de dagen van het theoretisch en praktisch examen. Gelukkig kreeg ik mijn militaire C-rijbewijs (zware voertuigen) en kon daarmee worden doorgestuurd naar de ‘parate hap’.
Het onderdeel waarbij ik daarna werd ingedeeld was gelegerd in Wezep in de Prinses Margriet kazerne. Het bleek de 107 Kiepauto Compagnie te zijn, onderdeel van de 101 Genie Gevechtsgroep. Het aparte van deze 101 GGG was dat de manschappen en materieel geregeld ‘op karwei’ werden gestuurd. Naast deze 107 Kiep was er de 102 MU (Mechanische Uitrusting) die allerlei grondverzet- en wegenbouw machines gebruikten en ook zelf in onderhoud hadden. Veel van de klussen werden samen met mannen van deze MU uitgevoerd.
Na zo’n activiteit gingen we weer een poos terug naar Wezep voor materieel onderhoud. En lessen en oefeningen voor ‘de jongens’. Door die geregelde afwisseling raakte je eraan gewend om in diverse bezettingen toch je eigen taak uit te voeren. Ik werd ingedeeld in een van de pelotons als bijrijder, zeg maar hulpchauffeur. Zo legden we een ‘kogelvanger’ aan op de schietbaan bij een kazerne in Amersfoort. Door een stuk moeras bij de J-P-kazerne in Havelte legden we een weg aan. En meer van dergelijk werk deden we in eigen land.
In augustus 1960 kreeg het hele 11e Geniebataljon (ook uit Wezep) de opdracht om voor onderhoudswerk naar Frankrijk te gaan. Dit 11e Geniebat was gelegerd in de Willem de Zwijgerkazerne. Van onze 107 KAC werden 6 of 8 mannen en 1 sergeant als hulpgroep toegevoegd aan dit contingent. Ook mensen en materieel van 102 MU gingen mee.
Het Nederlandse leger had in die jaren een vaste oefenplaats in La Courtine in midden-Frankrijk. De reis er naar toe (en terug) ging met de eigen (vracht)wagens. En uiteraard ook het zware materieel op diepladers. Alles in meerdere grote colonnes over de toenmalige N-wegen door Zuid Nederland, België en Frankrijk.
De verzamelplaats voor het hele konvooi was Oirschot, bij Eindhoven. De eerste etappe was tot Mourmelon-le-Grand bij Reims. Daar werd dan gewoonlijk overnacht in meegebrachte tenten. En dan ging het de volgende dag direct verder.
Onze groep werd echter ondergebracht in aanwezige (vrij primitieve) kazernegebouwen, want wij gingen eerst dat bivakterrein opknappen na de doorgetrokken grote aantallen Nederlandse militairen op weg naar La Courtine. Of op terugweg, want ook daarvoor was dit een tussenstation. Bij dit onderhoudswerk reed ik eerst als bijrijder mee, maar na wat extra oefening kon ik ook als chauffeur de kiepauto besturen en de laad- en los- activiteiten uitvoeren. En dan zat mijn meer ervaren maat geregeld op de bijrijdersplaats.
Na een paar weken was dit terrein weer op orde en gingen we met het hele contingent op weg naar La Courtine. Dat zouden nog 2 dagen rijden zijn. Met nog één tussenbivak onderweg. Dat was ter hoogte van Bourges, als ik me het goed herinner. Dit was begin september ’60. De volgende dag kwamen we aan in het ‘Camp de La Courtine’, een klein plaatsje wat ten Westen van Clermont-Ferrand in midden-Frankrijk. Te midden van uitgestrekte heidevelden en bossen, vooral struikgewas. Bij aankomst was het nog ongeveer droog, maar kort daarna begon het te regenen. Gelukkig waren wij gelegerd in ‘gedateerde’ kazernegebouwen. Men zei dat daar vroeger Algerijnen of mannen van het Vreemdelingen Legioen lagen.
En de regen duurde – duurde. Minstens 2 weken regende het voortdurend. Daarna niet zoveel meer. Wij konden daarom niet het terrein in om de wegen daarin te gaan opknappen, we zouden vast komen te staan op de modderwegen. Maar die vele regen had ook een ander gevolg. Het terrein raakte verzadigd van water. En ‘die spons’ ging toen leeglopen via de beken in het sterk geaccidenteerde terrein. De beekjes gingen steeds harder lopen en de stromen werden breder en woester. Namen ook veel zand en grond mee. Halverwege of onderaan die vroegere kleinere stroompjes bevonden zich dorpjes en ook grotere stadjes. Vooral waar deze beken zich tot een grotere stroom verenigden of daarin uitmondden. De massa’s water en grond persten zich door de smalle dalen en sleurden veel mee dat in de weg stond of lag. Bomen, bruggen, huizen, alles werd met het water meegenomen. En het waterpeil steeg ook in de straten van die dorpen en stadjes. Toen de grootste watermassa’s na ruim een week waren gezakt, lagen die plaatsen er verwoest bij.
De Franse overheid was op de hoogte van de aanwezigheid van de Nederlandse genie-mannen en hun materieel. (Vrouwen heb ik in die jaren niet als mede-militairen gezien, zeker niet bij de Genie). Kortom, wij werden ingeschakeld om de ellende voor de plaatselijke bewoners te verlichten. Op diverse plaatsen gingen we hulp bieden, Aubusson (de tapijtweverijen lagen aan de rivier), Tulle, Eygurande en andere.
Onze afdeling werd ingezet in Aubusson. (Daarvan hierbij 2 opnamen, die hier horen). De brug naar een fabriek was geheel weggeslagen; bovenop de restanten hebben we een M4-brug gebouwd van aluminium kokers, die bij de uitrusting van het Geniebat behoorden. Het beeld ernaast is van de oever naast de rivier met de restanten die daar waren achtergelaten door het water. Op andere plaatsen hebben we grote hoeveelheden door het water gedeponeerd zand en grond weggegraven en met de kiepauto’s verderop kunnen storten op minder hinderlijke plaatsen.
Het was heel goed dat wij kennis en vaardigheden konden inzetten voor de hulp aan gedupeerde Fransen. Die dat ook erg waardeerden. Dat merkten we wel bij ons vertrek een paar weken daarna. Toen werd er bij de poort van Camp de La Courtine een soort markt met streekproducten georganiseerd. Dit detachement duurde tot eind november 1960. Van het geplande herstel in het oefenterrein is niet veel terecht gekomen, maar we hadden onze tijd, materieel en mankracht goed kunnen inzetten.
Na afloop van deze uitzending kregen leiding en manschappen van het 11e Geniebat het recht (en de plicht) om in het vervolg een donkergroene baret te dragen. Zij (en wij allen) stonden toen onder leiding van Kapt. Van Minnen van het 11e. Dit was de langste en meest aangrijpende periode van uitzending die ik meemaakte. In andere omstandigheden heb ik – telkens in heel andere personele samenstellingen – detachementen uitgevoerd in Nederland. Inmiddels was mij een ‘eigen’ 3-tons kiepauto ter beschikking gesteld.
Ook ging de gehele 107-Kiep nog een rondrit-oefening door Nederland maken. ‘Verbetering van verkennings- en camouflage technieken’. Telkens met bivak in diverse militaire oefenterreinen. Ook dat was onderdeel van het ‘paraat’ houden van ons deel van de Nederlandse krijgsmacht.
Vanuit Wezep richting Friesland met bivak in een bosgebied. Daarna over de Afsluitdijk naar Noord Holland met bivak bij Bennebroek. Daar vlogen vliegtuigen over om onze camouflage te fotograferen. De rest van de route weet ik niet meer. Gedurende deze hele rit was mijn kiepauto ingericht als Cadi-wagen waar manschappen bij het bivak versnaperingen konden kopen. Voor de veiligheid had ik daarom een leidinggevende (korporaal of sergeant) als bijrijder in de auto. Weer een heel andere ervaring.
De tijd daarna – op de kazerne in Wezep – kreeg ik extra rijopleiding om in de nieuwe YK616-kiepauto te kunnen rijden. Na het extra rijbewijs daarvoor werd mij zo’n ‘zware jongen’ ter beschikking gesteld. Daarmee heb ik diverse grote werken moeten uitvoeren. En werd ik in augustus met twee maats en één sergeant uitgestuurd voor een groot transport. Grote hoeveelheden van Genie-materieel uit een MOB-complex werd verder verplaatst naar het Oosten. Kennelijk vanwege de ingetreden extra politieke spanningen.
Wij moesten 3 vrachten daarvan naar een opslagplaats nabij Bremen rijden. Details weet ik niet meer. Maar wel de bijzonderheid om zonder begeleiding van de Marechaussee, zo maar in het buitenland te gaan rijden, zonder paspoort bij je. Heel apart. En ook zonder colonne-regels of de daarbij behorende verlichting. Terug op de kazerne in Wezep gonsde het vaak van geruchten over verplaatsing van manschappen, maar details werden niet meegedeeld. Het afzwaaien van de manschappen die met de lichting 1960-1 in dienst waren gekomen, ging in juli 1961 nog als gewoonlijk. Zij kregen hun laatste vaccinaties en wat daarbij hoorde (‘ouwe-hap-spuit’).
Van het bouwen van de ‘Berlijnse Muur’ kwam maar heel weinig door binnen de kazernemuren. En zeker geen officiële informatie naar de manschappen. Maar in september kwam er wel de mededeling dat onze lichting 1960-2 niet na 18 maanden ‘eerste oefening’ konden gaan afzwaaien. En dat de betrokken militairen moesten rekening houden met verlenging van hun diensttijd met 2 maanden. Datzelfde ging ook gelden voor de ‘specialisten’ en ‘dienstplichtig kader’ die normaal na 21 maanden zouden afzwaaien. Ook hen trof deze maatregel van 2 maanden verlenging.
Maar voor ons groepje binnen de 107-Kiep had e.e.a. wel gevolgen. We waren eigenlijk ‘boven tal’. Op sommige slaapzalen werden extra bedden bijgeplaatst. En er was geen werk meer voor ons. We werden deze twee extra maanden eigenlijk maar wat bezig gehouden. Een extra lesje van een of ander, een keer extra op appèl, een extra oefening. Zelfs ‘de wagens’ hadden we al moeten inleveren voor de volgende groep nieuwe dienstplichtigen, die wel waren binnen gekomen. Eind november kwam dan toch de lang verwachte laatste dag en ging ik naar huis met een plunjezak vol militaire kleding en uitrusting. Die heeft nog een paar jaar ongebruikt op zolder gelegen en toen kwam een grote enveloppe van een afdeling Militaire Zaken met opdrachtbrief om alle spullen naar Van Gent & Loos te brengen. Sommige boekjes moest ik apart per enveloppe naar een inname-instantie terug sturen.
En dat was het dan. De ‘Koude Oorlog’ was toen voor mij voor een groot deel iets gewoons. Voor mijn beroep in de voorbereiding van de nieuwbouw van woningen vooral eigenlijk buiten mijn horizon geraakt. Van een groot stuk opgedane ervaring om met mensen van allerlei slag om te gaan heb ik mijn hele leven plezier gehad.
Het ‘gevaar’ is anders geworden, heeft meer gezichten gekregen. De persoonlijke ‘kleine bijdrage’ vind ik nog bijna dagelijks op mijn weg.
Ede, mei 2023
Theo Boessenkool
Dienstplichtig soldaat I
Regnr. 390628019