Mijn moeder was bloednerveus. Wanneer mijn moeder bloednerveus was, dan was ze ook chagrijnig. Maar ze was ook chagrijnig als ze boos was, of bang, of verdrietig. Wij als kinderen wisten dat niet; toen niet…dat inzicht is pas later gekomen. We merkten alleen haar stemming op en we wisten dan dat we stil, rustig en braaf moesten zijn. Over het algemeen ging ons dat goed af, want we wisten immers niet anders. Wanneer we even vergaten om rekening te houden met mijn moeders stemming, dan was onze vader er nog om ons te wijzen op het gevaar van ons gedrag.
Voor mij was het die keer lastig met rustig, aangepast gedrag het gevaar van mij af te houden. Ik vroeg me af waarom ze chagrijnig was. Was het omdat mijn kleine babyzusje wel eens huilde en het peuterzusje dan meedeed? Was het omdat mijn broer, zoals vaak in de herfst, een astma-aanval kreeg?
Was het omdat ik bijna jarig was en dat spannend vond en omdat ik een kinderpartijtje mocht? Was ze chagrijnig omdat onze kamer met een box, een kachel met een wasrek eromheen, een tafel met stoelen en een tweepersoons opklapbed gewoon te klein was om ook nog spelletjes te doen met een groepje kinderen?
De radio stond aan. Een klein bruinkastje met een klein rood en blauw dingetje met golfjes en sterretjes. Dat was bijzonder, wat mijn moeder vond dat er al drukte genoeg was in de kleine flat. Uit de radio kwam geen muziek. Het geluid wat we hoorden waren stemmen van mensen, meestal mannen die ernstig spraken.
Wat ook bijzonder was, was dat mijn moeder toen de kruidenier zoals iedere week de boodschappen had gebracht, met ons, de kleine zusjes in de kinderwagen en mijn broer en ik ernaast, nog een keer boodschappen ging doen. We liepen naar een winkel een eind uit onze buurt en mijn moeder kocht van alles. Even dacht ik nog dat het ging om extra spullen voor mijn verjaardag, maar toen ik zag wat er werd ingeladen, wist ik al snel dat de boodschappen niets met mijn verjaardag te maken hadden. Zelfs als de familie kwam logeren kocht mijn moeder niet zoveel wc-papier, rijst, en groenten en bonen in blik. Ze kocht ook poeder waar je water bij kon doen en dan werd het melk.
Toen we weer voor de portiek van onze flat aankwamen, kwam onze vader net uit zijn werk aangefietst. Ook vader keek bezorgd. Hij knikte naar moeder en zette daarna zijn fiets voorzichtig op de gleuf die naar beneden naar de fietsenboxen leidde. Hij bracht zijn fiets naar beneden en zette hem voor nummer 44. Hij draaide sleutel in het slot, maakte de deur open en deed het licht aan. Maar in plaats van zijn fiets naar binnen te rijden. Ging hij weer naar boven. Wij stonden daar nog steeds met alle spullen die we hadden gekocht bij de vreemde winkel. Onze moeder tilde de kleine zusjes uit de wagen. Ze gaf de kleinste aan mijn broer. Ik moest het peuterzusje een hand geven. We begrepen wel dat we stil moesten afwachten wat we moesten doen. Onze ouders tilden samen de kinderwagen vol boodschappen op. Ze droegen de wagen de trap af naar beneden naar de fietsen box. Omdat we ook niet goed wisten wat er van ons verwacht werd gingen we ook maar naar beneden. Mijn peuterzusje rukte aan mijn hand, want ze wilde alleen, maar ik rukte kordaat terug en zo kwamen we alle vier voor de open deur te staan. Stomverbaasd keken we naar binnen. De fiets van onze moeder stond tegen de wand. Onze step, de rode van mij en de blauwe van mijn broer en ook het driewielertje van ons zusje mocht de laatste keer dat we ermee speelden, boven in de tuin blijven. Dat hadden we toen ook al vreemd gevonden, want normaal gesproken was mijn moeder er erg precies op dat die droog werden opgeruimd, omdat ze anders gingen roesten. Nu leek dat ineens geen probleem meer.
Nu we hier voor de fietsen box stonden snapten we ineens waarom onze moeder wilde dat we ze boven lieten. De fietsen box was namelijk veranderd in een klein kamertje. Er lagen een paar matrassen waar bedjes van waren gemaakt. Het waren kermisbedden, want zo noemden wij bedden op de grond. Er stond een tafeltje, wat stoelen en een kacheltje. De grote juten zak aardappelen die we van mijn opa hadden gekregen stond in de hoek, tegen het muurtje waar de kolen voor de kachel achter lagen. Het ding waar mijn moeder water op kookte als we gingen picknicken stond op het tafeltje met een pan ernaast. Ook was er wat oud servies en bestek. Mijn vader en moeder deden de boodschappen uit de kinderwagen in dozen, terwijl wij zwijgend- want dat leek toch het beste gezien de stemming van onze ouders – toekeken. Wat ging hier toch allemaal gebeuren?
Toen alles was uitgeladen reed mijn moeder de wagen weer naar buiten, deed mijn vader het licht uit en de deur op slot en toen gingen we allemaal naar boven naar ons appartement. Schijnbaar onverstoord gingen ze over tot de orde van de dag. De radio bleef uit. Koken, eten, spelletje, voorlezen, tandenpoetsen, wassen… maar ook al deden ze hun best om alles gewoon te laten lijken, de stemming bleef bedrukt en natuurlijk vroegen we ons toch af wat al dat bijzondere gedrag en het huisje in de fietsen box toch te betekenen hadden.
Toen we eindelijk in ons bed in ons kleine kamertje lagen zei mijn broer: “Volgens mij komt er oorlog.” Oorlog? Dat is heel erg. Dat wisten we wel van alle verhalen van opa en oma en ook van onze moeder. Zij hadden veel meegemaakt. Onze vader had wel eens gezegd als mijn moeder weer zo driftig was dat dat te maken had met wat ze allemaal meegemaakt had… Oorlog? En dat net met mijn verjaardag. Hoe moest het dan met het partijtje? De uitnodigingen waren al verstuurd…
“We gaan denk ik onderduiken, ik denk in de fietsen box” fluisterde mijn broer… Met zijn allen in de fietsen box….en het was al zo druk met zijn allen in de kleine flat… er was daar ook bijna geen licht. Vader en moeder hadden er wel een soort huisje gemaakt, maar de zwarte stoffige kolen lagen er toch ook nog en het was vast geen pretje daarbij te moeten slapen. “Hoe weet je dat?” fluisterde ik. Hij vertelde dat hij had geluisterd naar de mannen voor de radio. Ze hadden het over Cuba, de Russen, Amerika, Kennedy…ze spraken over een Koude Oorlog. Dat het koud was klopte wel, het was tenslotte ook al oktober, oktober 1962. Het werd zo zoetjesaan tijd om de kachel te gaan stoken. Ik stak mijn hoofd onder de dekens en ondanks mijn gepieker, viel ik toch in slaap.
De volgende dag was er weinig veranderd en de dagen daarop ook niet. Vader had de kachel aan aangemaakt, maar toch was de koude sfeer niet verdreven. Wanneer zouden we gaan onderduiken in de kelder en wat zouden we dan meenemen? De zusjes drensden en mijn broer en ik waren bedrukt en braver dan normaal. Ook wij waren bloednerveus. Maar toen… ineens was de kou uit de lucht… Hoe het kwam weet ik niet, maar het chagrijn van mijn moeder was als sneeuw voor de zon verdwenen en het leek of de zwarte kolenkachel eindelijk in staat was om zijn werk te doen en ons huis te verwarmen tot een behaaglijke en warme sfeer. De stemmen uit de radio klonken opgetogen en blij, tussendoor steeds vrolijke muziek, Cuba, de Russen, Amerika, Kennedy…….ik begreep er niets van. Maar dat hoefde ook niet. Kennelijk was er iets goed afgelopen en hoefden we niet in de kelder onder te duiken. En dat was meer dan genoeg reden voor opluchting. Mijn zesde verjaardag konden we volgens plan vieren.